De geschiedenis van Kythira
Vanwege de ligging van Kýthira, tussen de Pelopónnesos en Kreta en bovendien nog op de scheidslijn van de Ionische, Egeïsche en Kretenzer Zee, lijkt het bijna vanzelfsprekend dat het verleden hier turbulent was. Door de geschiedenis heen is het eiland veelvuldig geteisterd. Het kwam in handen van verschillende overheersers, vanwege de geografische sleutelpositie. Het beleefde tijden van piraterij en plundering, van welvaart, maar ook van totale verwoesting.
De geschiedenis van Kýthira
Sinds de oudheid is Kýthira voornamelijk bekend door de verheerlijking van de godin Afrodíti. Een van de mythologische versies vertelt over haar geboorte uit de witte schuimkoppen van de branding bij de kust van Kýthira. Men noemde Afrodíti ook wel Kýthiria. De eerste tempel om haar te eren stond op Kýthira en daarom beschreef Homerus het als een heilig eiland.
Een andere versie, misschien dichter bij de waarheid, is dat het eiland de naam kreeg van de eerste inwoner Kytheros, een Phoeniciër. Rond de 8e eeuw v.Chr. domineerden de Phoeniciërs het Middellandse Zeegebied en hadden handelsposten in diverse kustplaatsen op de Pelopónnesos. Zij brachten in die tijd Kýthira de kennis om kleurstof uit een schelp te halen, een prachtige purpertint die voornamelijk voor Koninklijke gewaden werd gebruikt. Deze donkerrode, paarsachtige kleur heette porphyris en het eiland werd bekend onder de naam Porphyris of Porphyroussa. In de middeleeuwen werd het eiland weer Cerigo genoemd, dat zijn oorsprong vond in de aanhoudende vervormingen van het woord Kýthira. Getuige de beperkte archeologische vondsten op Kýthira is het eiland in de Minoïsche tijd, tussen 3000 en 1200 jaar v.Chr. waarschijnlijk zo goed als onbewoond geweest. De eerste gevonden aardewerken gebruiksvoorwerpen dateren uit de 3e eeuw v.Chr. en de wijze waarop de lokale klei verwerkt was, getuigde van een bijzondere vaardigheid.
De bijzondere geografische ligging van het eiland was aantrekkelijk voor de Laconiërs, die gedurende de bloei van de Myceense beschaving de Phoeniciërs, als handelsvolk niet erg honkvast, van Kýthira verdreven. Gedurende de Peloponnesische Oorlog, tussen 431 en 404 v.Chr., was het eiland beurtelings in handen van Atheners en Spartanen totdat het uiteindelijk in 387 v.Chr. onder Spartaans regiem kwam.
Venetianen op Kýthira
Tegelijk met de val van Sparta en Athene verloor ook Kýthira haar belang. Toch bleef het eiland bewoond, maar vanaf de 2e eeuw v.Chr. tot ongeveer de 6e eeuw n.Chr. wordt het eiland Kýthira nergens genoemd. Kýthira kwam in de Byzantijnse staat door de bisschoppelijke zetel weer in beeld. Daarvan getuigen mozaïeken uit de 7e eeuw n.Chr. in de kerk van Ágios Giórgios in Vóuno, vlakbij Agía Moní. Maar het lijkt erop dat het eiland in de 9e en 10e eeuw weer vrijwel onbewoond was. Pas in het laatste deel van de 12e eeuw kwam Kýthira weer in de belangstelling toen het gedomineerd werd door George Pachis en andere kolonisten. Nadat in 1207 Kýthira in Venetiaanse handen kwam, leefde het eiland economisch gezien op. De toenmalige hoofdstad was Ágios Dimítrios, het huidige Palióchora. De inwoners leefden van piraterij totdat de stad werd verwoest door een aanval van Algerijnse piraten onder het mandaat van Khaireddin Barbarossa in 1537. Deze Barbarossa had Griekse voorouders, maar de Turkse nationaliteit. Hij vernietigde ook de vestingen in Kapsáli en Milopótamos. Ondanks deze aanval hielden de Venetianen stand op Kýthira tot 1797. In die periode werden vele Byzantijnse kerken gebouwd, die tot op heden bewaard zijn gebleven. De belangrijkste kerken zijn die van Ágios Theódoros, Ágios Andréas in Livádi, Ágios Pétros in Aréoi en Ágios Níkon in Zaglanikiánika.
De Venetianen die de macht en de rechten op Kýthira in 1530 overnamen, bestuurden het eiland op feodale wijze. De boeren mochten het eiland niet verlaten en werden gedwongen om ook onherbergzame gebieden te cultiveren. Het Justitiële en Administratieve Hoofd rapporteerde aan het Algemene Hoofd in Kérkyra (Corfú). Die onderdrukking leidde bij de bevolking tot een opstand in 1780, echter zonder resultaat.
De macht van de Zeven Eilanden
De overheersing van Napoleon en de neergang van Venetië bracht de Fransen naar het eiland, die het bezetten in 1797 en een democratisch regiem neerzetten. De afschaffing van het feodale stelsel bracht de bewoners hoop op vrijheid en rechtvaardigheid. Desondanks bleven enkele feodale landbouwregels van kracht die soms tot rebellie leidden onder de burgers en boeren. Op 22 juli 1800 slaagden ze erin de vesting van Kastro te bezetten. Een periode zonder centrale macht op het eiland volgde, ook wel het Anarchistische Tijdperk genoemd. Eind 1802 stuurde de senaat van de Zeven Eilanden een sterke militaire macht onder leiding van dictator Eustathios Metaxas naar Kýthira om orde te scheppen. In 1805 werd een constitutie gevormd met behulp van een interventie door de tsaar van Rusland. Daarmee werd de Democratie van de Zeven Eilanden een feit. Hiermee was in wezen de eerste Griekse Staat geboren en was het erfrecht van de aristocratie verleden tijd. Met het verdrag van Tilsit in 1807 werd Kýthira vergeven aan de Fransen die hun macht tot 1809 lieten gelden, toen het eiland onder Engels mandaat kwam. Het kostte de Engelsen op hun beurt acht jaar voordat zij een betrekkelijk liberaal staatsbestel hadden geformeerd. In deze periode werden vele openbare werken volbracht die bewaard zijn gebleven. Tijdens de Griekse Revolutie van 1821 verleende het ‘Engelse’ Kýthira vele intellectuelen en opstandelingen onderdak, onder andere Theódoros Kolokotrónis en Grígoris Konstándas. Evenals Eleftheríos Venizélos, die tijdens de Kretenzer revolutie bescherming kreeg in Livádi. Toen de Zeven Eilanden werden samengevoegd met de rest van Griekenland in 1864, was dat voldoende reden om dit ook nu nog ieder jaar op 21 mei te vieren.